- état
- état [eetaa]〈m.〉1 (toe)stand ⇒ staat2 staat ⇒ lijst, register3 stand ⇒ status, positie♦voorbeelden:1 état d'alerte, d'urgence • noodtoestandétat d'âme • gemoedstoestandétat d'esprit • geestesgesteldheidétat de fait • feitelijke situatiel'état de la maison • de staat waarin het huis verkeert〈religie〉 état de nature • staat van zondeétat de santé • gezondheidstoestandétat de siège • staat van belegétat actuel de la science • huidige stand van de wetenschapl'état général • de algehele toestandson état général • zijn algehele gesteldheidla réalité à l'état brut • de naakte werkelijkheiddans cet état de choses • in die omstandighedenêtre dans l'état de nature • naakt zijnêtre dans tous ses états • in alle staten zijnêtre dans un état second • in een droomtoestand verkerenêtre en état de • in staat zijn omen état de guerre • in staat van oorlogen bon état • in goede staatmettre en état • gereedmakenremettre en état • herstellenlaisser en l'état • in de oude staat latenun appareil en état • een apparaat in goede staaten état d'ivresse • in staat van dronkenschapen tout état de cause • in ieder gevalêtre hors d' état de • niet in staat zijn ommettre qn. hors d' état de nuire • iemand onschadelijk maken2 état de(s) lieux • boedelbeschrijvingétat de service • staat van dienstétat civil • burgerlijke standprocéder à un état de l'inventaire • inventaris opmaken3 le tiers état • de derde standil est avocat de son état • hij is van beroep advocaat¶ états provinciaux • provinciale statenfaire état de • zich baseren op, melding, gewag maken van1. m1) staat, toestand2) staat, lijst, overzicht3) stand, status, positie2. mstaat, rijk
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.